Waarom gaat een gerechtsdeurwaarder na een recente vaststelling van niet-bevinding (“de voor beslag vatbare goederen zijn kennelijk ontoereikend om de kosten van de procedure te dekken”) opnieuw over tot beslaglegging?
Inboedels zijn grotendeels niet beslagbaar (zie artikel 1408 Ger.Wb. e.v. tafel, stoelen, frigo, fornuis, bed, servies, …) en wat er bij de overgrote meerderheid van de bevolking dan nog in beslag kan worden genomen is zo goed als waardeloos. Bij de Kringloopwinkel kan je je voor enkele tientallen euro’s opnieuw installeren.
Waarom gaat men dan toch nog opnieuw over tot beslaglegging? Wie heeft daar belang bij? “Follow the money?”