“In de interpretatie dat artikel 1675/7, § 2, Ger. W., van toepassing is op de schuldenaar die schuldbemiddeling geniet en die voor een ander een zakelijke zekerheid heeft verleend, schendt die bepaling art. 10 en 11 Gw niet. Aangezien de in het geding zijnde zekerheid slechts zakelijk is, heeft de houder ervan er pas belang bij kennis te nemen van het bestaan van de procedure van collectieve schuldenregeling op het ogenblik dat hij het onroerend goed te gelde wil maken of op het ogenblik dat een tegeldemaking van het onroerend goed wordt overwogen in de aanzuiveringsregeling. In het eerste geval wordt het centraal bestand van berichten van beslag geraadpleegd en blijkt dat de eigenaar van het bezwaarde onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een collectieve schuldenregeling. In dat geval belet niets dat de houder van de zekerheid zich in voorkomend geval aandient bij de schuldbemiddelaar of de rechtbank, door vrijwillig tussen te komen in de procedure van collectieve schuldenregeling teneinde zijn recht om de zekerheid ten uitvoer te leggen en het goed te gelde te maken, te doen gelden. De rechten van de houder van de zekerheid op het onroerend goed zullen in aanmerking moeten worden genomen in het kader van de regeling. In het tweede geval, indien de aanzuiveringsregeling meer bepaald de tegeldemaking van het bezwaarde onroerend goed betreft, wordt de zekerheid noodzakelijkerwijs in aanmerking genomen aangezien artikel 1675/14bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek uitdrukkelijk bepaalt dat de hypothecaire schuldeisers zonder onderscheid in aanmerking worden genomen bij een tegeldemaking van het bezwaarde goed. Indien ten slotte de begunstigde van de zekerheid het bestaan van een collectieve schuldenregeling pas verneemt tijdens de uitvoering ervan zonder dat de regeling echter in een tegeldemaking van het onroerend goed voorziet, kan hij nog steeds vrijwillig tussenkomen omdat de zaak op de rol ingeschreven blijft tot het einde van de regeling. Hij kan zijn rechten doen gelden bij de schuldbemiddelaar en, in voorkomend geval, een herziening van de regeling verkrijgen op grond van artikel 1675/14, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.”
(http://www.const-court.be (17 oktober 2020); Rev.not.b. 2021, afl. 3157, 189, noot DE LEVAL, G.)